0%

Omgaan met weerstand

We willen in dit eerste thema ook even stilstaan bij ‘weerstand’. Als coach zul je te maken krijgen met weerstand, nieuwe dingen leren is nou eenmaal spannend en oncomfortabel. Weerstand kan zich bijvoorbeeld uitten in het minder op komen dagen, altijd een weerwoord hebben, of onderlinge onrust binnen een team. Sporters simpelweg dwingen om naar je luisteren is vaak een korte termijn oplossing, maar kan op den duur averechts gaan werken (Hanemaaijer-Slottje et al, 2021).

Maar hoe moet je het dan wel aanpakken?

Hiervoor gebruiken wij graag ‘de stappenreeks’ van van der Burgt en Verhulst (2018): 

  1. Openstaan: factoren van de sporter die een openstaan voor de training in de weg staan
  2. Begrijpen: factoren die een rol spelen bij de kennisoverdracht
  3. Willen: motivatie
  4. Kunnen: vooraf ingeschatte factoren die een belemmering vormen voor het feitelijke doen
  5. Doen: de gedragsuitvoering en eventuele barrières daarbij
  6. Blijven doen: factoren die een rol spelen bij gedragsbehoud

De stappenreeks

Deze stappenreeks laat alle fases van een leerproces zien. Bij elke fase kan een sporter vastlopen. Dit model geeft je fase-specifieke handvatten om jouw sporter door hun gevoelens van weerstand heen te helpen.

De stappen hoef je niet in een vaste volgorde te doorlopen; je mag zelf kiezen waar je begint. Vaak heb je wel een idee bij welke fase vastloopt, het is dan handig om bij die fase te beginnen.

 Dit wordt verder uitgelegd in paragraaf 2.3 uit het boek Effectiever Coachen in de Sport en in de volgende video.

Praktijkvoorbeeld
Stel dat jouw sporter maar niet mee wil doen met de training van een specifieke vaardigheid of motorische skill (zelf in te vullen door jou). Hij is iedere keer tegendraads of doet wel wat hij moet doen maar duidelijk met tegenzin. In dit voorbeeld geven we een mogelijk uitkomst per stap, kies zelf de stap die het beste bij jouw situatie past:

  • Kunnen: je vraagt aan jouw sporter of hij het idee heeft dat hij kan wat jij van hem vraagt. Zijn antwoord is ja. Vervolgens geef je aan dat je ook ziet dat hij het wel doet, maar niet echt overtuigd lijkt. De sporter geeft aan dat hij het wel denkt te kunnen, maar ook wel eng vindt. Samen kom je tot een uitvoering van de vaardigheid die de sporter minder spannend vindt. Na een paar keer oefenen durft hij wel de hele beweging uit te voeren.
  • Willen: je vertelt je sporter dat je het idee hebt dat hij er niet zo’n zin in heeft vandaag. De sporter beaamt dit. Als start geef je aan dat hij normaal wel heel gemotiveerd is en dat het je verbaast dat hij vandaag zo tegendraads is. Je vraagt je af wat er aan de hand is. De sporter geeft aan dat er thuis wat dingen spelen en dat hij het moeilijk vindt om zijn aandacht erbij te houden (kunnen). Je spreekt af om er samen na de training over te hebben, met als doel de sporter te steunen. Je geeft ook aan dat je het fijn vindt dat hij zo eerlijk is en dit met jou deelt, zodat je er rekening mee kan houden.
  • Doen: je geeft de sporter de opdracht om de beweging zelf 10 keer te doen, daarna te filmen en zichzelf te verbeteren. Je daagt hem uit om de beweging aan jou te laten zien op het moment dat de sporter denkt dat hij perfect is. Als hij tussentijds hulp nodig heeft, kan hij deze vragen aan jou of aan een teamgenoot.
  • Begrijpen: je roept de sporter bij je en vraagt aan hem waarom hij deze beweging moet leren. De sporter geeft aan dat hij geen idee heeft en aan de hand daarvan besluit je aan de hele groep nog een keer uit te leggen wat de bedoeling is van deze beweging en waarom hij zo belangrijk is. Daarna zie je gelijk een verbetering in de houding van al je sporters.
  • Open staan: je roept de gehele groep bij elkaar en maakt twee teams. Ieder team moet argumenten bedenken waarom het belangrijk is om deze beweging te leren. Het team met de beste argumenten wint en mag bepalen aan welke kant ze willen spelen met de oefenwedstrijd. Na alle overtuigende argumenten en het overleg met zijn teamgenoten, zie je de houding van de sporter veranderen.
  • Blijven doen: na de training vraag je jouw sporter of hij voldoende handvaten heeft om deze beweging te blijven oefenen. Hij zegt van wel, maar de training erna komt hij toch naar jou toe. Hij dacht dat het wel goed zou komen, maar het is toch weer mis gegaan en het lukt hem niet meer. Jouw reactie is dat dit heel normaal is als je iets nieuws leert. De ene dag gaat het vlekkeloos en de volgende dag lukt het ineens niet meer. Dit is juist een mooi leermoment.
    Samen kijken jullie hoe de sporter kan leren van deze tegenslag, zodat hij de beweging wel kan blijven doen.

Opdracht
Beschrijf een situatie uit je eigen coachingservaring waarin een sporter weerstand vertoonde. Pas de stappenreeks toe om te illustreren hoe je de weerstand zou kunnen aanpakken. Deel je uitwerking in een reactie en vergelijk deze met de uitwerkingen van je collega’s.