Hoe kleuters hun bewegingsomgeving verkennen en ermee leren omgaan
Inleiding
Kinderen in de kleuterleeftijd zijn voortdurend op ontdekkingstocht. Alles wat ze tegenkomen – van pittenzakjes en ballen tot hoepels en glijbanen – kan aanleiding geven tot spel en verwondering. In dat proces spelen ‘speelkriebels’ een belangrijke rol. Met dit begrip bedoelen we de unieke betekenis die een kind aan een voorwerp of situatie geeft. Zo kan een hoepel voor de ene kleuter een hulpmiddel zijn bij een tikspel, terwijl een ander het vooral ziet als iets waarmee je kunt rollen of waar je doorheen kunt kruipen. Dergelijke eigen interpretaties bepalen niet alleen hoe kinderen spelen, maar ook hoe ze zich motorisch, cognitief en sociaal-emotioneel verder ontwikkelen.
Veel begeleiders en leerkrachten passen hun bewegingsactiviteiten intuïtief aan, op basis van gevoel. Dat is zeker waardevol, want een goede band met kinderen en het aanvoelen van hun interesses zijn cruciaal voor effectieve begeleiding. Toch is het ook belangrijk om te begrijpen waarom kinderen op een bepaalde manier op materialen reageren. Wie snapt dat kleuters spontaan nieuwe betekenissen geven aan een bal of hoepel, kan activiteiten gerichter structureren en begeleiden. In deze blog maken we de koppeling tussen het begrip ‘speelkriebels’ en vijf belangrijke ontwikkelingslijnen, die samen helpen te verklaren hoe jonge kinderen omgaan met de bewegingsomgeving.
Vervolgens richten we ons specifiek op de eerste ontwikkelingslijn: hoe kleuters zich openstellen voor, en richten op, hun beweegomgeving. Hoe ontdekken en experimenteren kinderen met nieuw materiaal? Wat gebeurt er als een kind keer op keer dezelfde actie uitvoert? En hoe kan uit herhalend handelen spontaan nieuw spelgedrag ontstaan? We illustreren dit met praktijkvoorbeelden—Math, Tijl, Gabriel, Samuel en Yusuf—en laten zien hoe speels experimenteren niet alleen de motorische, maar ook de sociale ontwikkeling ten goede komt.
Ontwikkelingslijnen en hun belang
Binnen het concept van speelkriebels onderscheiden we vijf ontwikkelingslijnen die de groei van kleuters in hun interactie met de bewegingsomgeving beschrijven:
- Openstellen en richten tot de beweegomgeving
Dit gaat over hoe kinderen zich fysiek en mentaal ‘openstellen’ voor een activiteit of materiaal en vervolgens focussen op wat hen intrigeert. Dat kan de enorme variatie aan ballen in een mand zijn, een set pittenzakjes of een klimparcours. - Toenemende beweegvaardigheid
Naarmate een kind ouder wordt en meer oefent, worden de bewegingen verfijnder en complexer. Een jongere kleuter houdt zich vooral bezig met pakken, duwen en trekken; een oudere kleuter ontwikkelt vaardigheden als vangen, gericht gooien of mikken. - Van uitgelokt bewegen naar zelfontworpen uitdagingen
Kleuters reageren eerst op prikkels die anderen aanbieden (bijvoorbeeld spelletjes, lesactiviteiten of aangelegde parcours). Gaandeweg bedenken ze zelf uitdagingen: “Kan ik dit obstakel overspringen?”, “Hoe hoog kan ik deze bal laten stuiteren?” - Onderscheiden van steeds meer en verschillende betekenissen
Een voorwerp kan meerdere functies krijgen. Denk aan een pittenzak die soms wordt gebruikt als ‘schat’ in een fantasiespel, dan weer als werpmateriaal om te mikken, of als evenwichts-‘test’ op het hoofd. - Verschuivend motief om zich in toenemende mate op het samenspelen te richten
Jonge kinderen spelen aanvankelijk vooral alleen of naast elkaar (parallel spel). Naarmate hun sociale vaardigheden groeien, ontstaat meer interesse in samenwerken, interactie en gezamenlijk doelen behalen.
Deze vijf ontwikkelingslijnen verlopen niet strikt na elkaar, maar beïnvloeden elkaar continu. Ze geven wel houvast: je kunt als begeleider of leerkracht beter inschatten waar een kind staat en welke vormen van spel of uitdaging passen bij zijn of haar ontwikkeling.
De speelkriebel als drijvende kracht
Een speelkriebel is de spontane drang om met een voorwerp of situatie iets te doen dat verder gaat dan de oorspronkelijke functie. Een hoepel kan in een tikspel als ‘veilige plek’ fungeren, maar voor een jongere kleuter is het juist spannend om de hoepel te laten rollen of erdoorheen te springen. Zo ontstaan er allerlei nieuwe spelvormen en betekenissen.
Kleuters ontwikkelen hun eigen ‘speelkriebels’ door herhaaldelijk met materialen in aanraking te komen. Steeds ontdekken ze andere manieren om ermee te spelen. Dat kan heel eenvoudig zijn, zoals een pittenzak die op verschillende manieren wordt gegooid, maar het kan ook complexer zijn, bijvoorbeeld een reeks handelingen met de bal (stuiteren, vangen, rollen). Belangrijk is dat een activiteit mogelijkheden tot vervolg biedt. Een ballon die kapot wordt getrapt, verliest zijn speelfunctie meteen — deze ‘speelkriebel’ dooft direct uit.
Oudere en jongere kleuters kunnen dezelfde materialen heel anders gebruiken. Dat komt door verschillen in motorische ontwikkeling, maar ook door de betekenis die zij toekennen. De één ziet een functioneel spelobject, de ander een fantasievol onderdeel van een verhaal.
De eerste ontwikkelingslijn: openstellen en richten
In dit blog gaan we vooral in op de eerste ontwikkelingslijn: openstellen en richten tot de beweegomgeving. Dit is de basis voor hoe kleuters de wereld om zich heen verkennen. De lijn omvat ontdekken, experimenteren, herhalen en uiteindelijk ‘spelend handelen’, waarbij het kind het materiaal en de situatie volledig naar zijn hand kan zetten.
Ontdekken is een proces van ongericht verkennen: kinderen pakken, voelen, gooien en ruilen verschillende materialen, vaak zonder specifiek plan. Zodra er een doel ontstaat – “Kan ik dit stuk speelgoed in de doos laten stuiteren?”- spreken we van gericht verkennen, ofwel experimenteren.
Voorbeeld – Op ontdekkingsreis met de bal
Math ziet een grote mand vol verschillende ballen. Thuis heeft hij er maar een paar, dus hij raakt geïntrigeerd door de variatie. Hard of zacht, stuiterend of juist niet, klein of groot: hij probeert van alles uit, gooit elke bal een paar keer, laat ze soms vallen om te zien of ze terugkaatsen of rolt ze over de vloer. Zo leert hij door trial and error de eigenschappen van elke bal kennen. Bij elke ontdekking ontstaat er een nieuwe speelkriebel: “Wat als ik deze bal nu eens van wat hoger laat stuiteren?”, “Kan ik ermee koppen?”
Experimenteren brengt spelkriebels voort. Soms resulteert dat in vervolgactiviteiten, maar niet altijd. Als een ontdekkingsactie meteen het einde van het materiaal betekent – denk aan een gebarsten ballon – dan houdt het spel op. Dat is niet erg: het kind heeft nog steeds iets geleerd over oorzakelijk verband, maar de speelmogelijkheden zijn uitgeput.
Het onderscheid tussen verkennen en experimenteren is niet altijd scherp. Meestal is de aanduiding een kwestie van hoeveel tijd een kind al met het materiaal heeft doorgebracht en of er een duidelijk doel is ontstaan. In beide fases is leren centraal: kinderen groeien in hun begrip van wat kan én in hun creativiteit en zelfvertrouwen.
Voorbeeld – Speelkriebels met pittenzakken
Tijl kiest voor de derde keer dezelfde activiteit: pittenzakken in een doos gooien. Steeds varieert hij: soms laat hij de pittenzakken erin vallen van dichtbij, dan probeert hij ze van verder weg met wisselende handen. Een volgende keer zet hij de doos tegen de muur. Elke aanpassing kan leiden tot een andere spelervaring. Tijl ontdekt spelenderwijs wat er gebeurt als hij de pittenzak anders vasthoudt of een andere afstand kiest. Hierdoor ontwikkelt hij motorische vaardigheden (nauwkeurigheid, kracht, coördinatie), maar ook zijn creatief vermogen: hoe kan ik hetzelfde materiaal steeds op nieuwe manieren gebruiken?
Herhalend handelen is het steeds opnieuw uitvoeren van dezelfde beweging of activiteit. Dat kan positieve redenen hebben—een gevoel van bekwaamheid, controle of simpelweg plezier—but het kan ook wijzen op een gebrek aan uitdaging.
Voorbeeld – Het plezier van de herhaling
Gabriel kiest aan het einde van elke les opnieuw voor de glijbaan. Hij doet vijf minuten lang niets anders dan opklimmen en afglijden. Dat kan een indicatie zijn dat hij geniet van de voorspelbaarheid: hij kan het en het geeft hem voldoening. Tegelijkertijd zou het ook kunnen dat hij geen alternatief ziet of nodig heeft. Als begeleider is het zaak te observeren: ziet Gabriel er echt niet uit om iets nieuws te proberen, of heeft hij juist plezier in de herhaling? Wanneer herhaling een teken van verveling is, kan het nuttig zijn een andere uitdaging aan te bieden.
Een stap verder in deze eerste ontwikkelingslijn is ‘spelend handelen’. Nu voelt het kind zich zo vrij met de materialen en situatie dat het verschillende handelingen achter elkaar kan inzetten. Hier kan een onverwachte gebeurtenis (zoals een bal die op een gekke manier terugkaatst) zorgen voor nieuwe ideeën. Het is een fase waarin kinderen vaak plotseling iets nieuws ontdekken – een zogeheten ‘aha-moment’- en daarmee direct gaan experimenteren.
Voorbeeld – Het plezier van de verrassing
Samuel en Yusuf proberen een bal zó te stuiteren dat hij in een doos terechtkomt. Als het lukt, springt de bal er weer uit, botst tegen de muur en kaatst terug. Dit onverwachte effect maakt hen enthousiast: ze lachen, rennen opgewonden naar de juf om het te delen, en proberen het vervolgens opnieuw. Hierin zit een flinke dosis ‘spelend handelen’: ze variëren met afstanden, hoeken en kracht om de bal keer op keer in en uit de doos te zien stuiteren. Dat vergroot niet alleen hun motorische vaardigheden, maar ook hun samenwerkingsvaardigheden en probleemoplossend vermogen.
De rol van de begeleider
Inzicht in speelkriebels en de vijf ontwikkelingslijnen helpt begeleiders en leerkrachten om spel en beweging optimaal te ondersteunen. Een paar aandachtspunten:
- Observeren: Kijk hoe en waarom kinderen met materiaal aan de slag gaan.
- Analyseren: Begrijp of herhalend handelen voortkomt uit plezier of juist verveling.
- Stimuleren: Pas de omgeving of de opdracht licht aan om nieuwe uitdagingen te creëren. Soms kan dat een kleine ingreep zijn, zoals een doos op een andere plek zetten.
Materialen die veelzijdig inzetbaar zijn – zoals ballen, pittenzakken, hoepels, blokken – laten veel ruimte voor ontdekkend en spelend handelen. Het belangrijkste is dat er balans is tussen vrijheid en structuur, zodat kinderen niet overweldigd raken, maar wel de vrijheid voelen om te experimenteren.
Samenvatting & conclusie
De wereld van kleuters is er één van onuitputtelijke nieuwsgierigheid, waarin speelkriebels de motor vormen voor leren en ontwikkelen. Bij het openstellen en richten op de beweegomgeving staan ontdekken, experimenteren, herhalen en spelend handelen centraal. Zo ontdekken kinderen via trial and error hoe materialen werken, leren ze hun eigen lichaam en vaardigheden kennen en vinden ze steeds nieuwe manieren om plezier te beleven.
In dit proces ligt een belangrijke rol voor de begeleider: het is de kunst om ruimte te geven wanneer kinderen enthousiast bezig zijn, maar ook nieuwe prikkels te bieden als ze vastlopen in herhaling of niet meer verder komen. De wisselwerking tussen intuïtief handelen (meegaan met de interesses van het kind) en kennis van ontwikkelingslijnen (bewust inspelen op wat een kind mogelijk kan) maakt dat ieder kind op zijn of haar eigen tempo en unieke manier kan groeien.
Zo wordt een glijbaan voor de één een bron van eindeloos plezier, terwijl een ander ontdekt hoe je een bal zó kunt stuiteren dat hij precies in een doos belandt én er weer uit springt. Door die kleine, maar betekenisvolle momenten wordt spel niet alleen een manier om energie kwijt te raken, maar ook een krachtige bron van ontwikkeling – motorisch, cognitief én sociaal-emotioneel.
Dit blog is geïnspireerd door het boek Beter Spelen en Bewegen met Kleuters.
De uitgangspunten en ideeën in dit blog zijn gebaseerd op de inzichten die in dit boek worden gedeeld. Het biedt praktische handvatten om spel en beweging doelgericht in te zetten voor de ontwikkeling van kleuters. Laat je inspireren door de waardevolle kennis en tips die in ‘Beter Spelen en Bewegen met Kleuters’ zijn uiteengezet.
Bewegingsonderwijs met kleuters, een vak apart
Na inschrijving ontvang je het E-boek direct in je inbox.