Beter leren bewegen: Een verkenning van visies en praktijken
Leren bewegen is een kernonderdeel van motorische ontwikkeling en lichamelijke opvoeding. Maar hoe leren mensen het beste bewegen? Twee belangrijke visies bieden inzicht: het motorisch programma en de interactie met de omgeving. Deze visies vormen de basis voor verschillende leermethoden, elk met unieke voordelen en toepassingen.
Motorisch programma: Beweging als interne blauwdruk
Het motorisch programma beschouwt bewegen als een proces waarbij een interne blauwdruk voor vaardigheden wordt opgeslagen. Deze benadering maakt gebruik van expliciete leermethoden, zoals:
- Directe aanwijzingen: Docenten leggen stap voor stap uit hoe een beweging uitgevoerd moet worden.
- Feedback: Bijvoorbeeld via videoanalyse, waarmee leerlingen hun eigen bewegingen kunnen bijstellen.
- Herhaling: Correcte uitvoeringen worden regelmatig herhaald totdat ze geautomatiseerd zijn.
Voorbeeld 1: Een lay-up in basketbal: De beweging wordt opgedeeld in stappen, zoals dribbelen, springen en schieten. Herhaling zorgt ervoor dat leerlingen de techniek internaliseren.
Voorbeeld 2: In turnen leren leerlingen een handstand door stapsgewijze begeleiding, zoals ondersteuning bij het opgooien van de benen en het vasthouden van de balans. Na herhaalde oefening wordt de beweging zelfstandig uitgevoerd.
Interactie met de omgeving: Bewegen als adaptief proces
Deze visie ziet leren bewegen als een dynamisch proces waarin de omgeving een cruciale rol speelt. Hier ligt de nadruk op:
- Externe focus: Aandacht wordt gericht op de uitkomst, zoals mikken op een doel.
- Variatie in situaties: Denk aan het aanpassen van startposities of spelregels om flexibiliteit te bevorderen.
- Zelfontdekking: Leerlingen worden gestimuleerd om zelf oplossingen te vinden.
Voorbeeld 1: Een leerling laat een bal door een hoepel rollen. Door de positie van de hoepel en de bal te variëren, ontdekt de leerling hoe kracht en richting de uitkomst beïnvloeden.
Voorbeeld 2: Bij hockey leren leerlingen door in een 3-tegen-3-situatie te spelen. Het steeds wisselende aantal spelers en de spelregels dwingen hen om voortdurend aan te passen en strategieën te ontwikkelen.
KIezen tussen expliciet en impliciet
Is één benadering beter? Dat hangt af van de context. Expliciete methoden zijn nuttig voor beginners die basisvaardigheden aanleren, terwijl impliciete methoden geschikt zijn voor gevorderde leerlingen en situaties die flexibiliteit en creativiteit vereisen.
Het combineren van beide methoden, afgestemd op de behoeften van de leerling en de specifieke leeromgeving, zorgt voor een rijker en effectiever leerproces.
Doen wat werkt - in de praktijk
Je kunt niet simpelweg zeggen: ‘Gebruik deze manier van instrueren in een specifieke situatie en het komt goed.’ Bewegingsonderwijs is te complex voor vaste recepten. Wat wel kan, is het maken van weloverwogen keuzes op basis van wat in een bepaalde situatie het meest effectief is. Het motto ‘niets zo praktisch als een goede theorie en niets zo theoretisch als een goede praktijk’ is hierbij leidend.
Praktische tips voor het onderwijs in bewegen:
- Observationeel leren gebruiken: Een van de oudste en meest effectieve vormen van leren. Laat leerlingen leren door te kijken naar anderen.
- Terughoudendheid met verbale instructie: Geef uitleg en aanwijzingen vooral via ‘landschappelijke’ accenten die de omgeving benutten in plaats van alleen woorden.
- De kracht van context inzetten: Maak gebruik van arrangementen die het bewegingsgedrag van leerlingen sturen.
- Impliciet leren stimuleren: Hoewel expliciete leervormen niet uitgesloten zijn, verdient impliciet leren vaak de voorkeur vanwege de impact op het zelflerend vermogen.
- Focus op het resultaat van de beweging: Wees duidelijk over het gewenste effect van een beweging op de omgeving.
- Ruimte geven aan intrinsieke feedback: Laat leerlingen ontdekken en leren zonder het proces te verstoren door te veel externe feedback.
- Vaardigheden als geheel aanbieden: Gebruik metaforen of ‘aantrekkers’ om bewegingen eenvoudiger en toegankelijker te maken.
- Variatie en herhaling toepassen: Dit bevordert stabiliteit, flexibiliteit en het uiteindelijke leerresultaat.
De onzichtbare held – de verfilming
Zoals Kahneman (2011) schrijft, zou expliciet leren – het talige, cognitieve systeem dat zichzelf de held waant – slechts een bijrol spelen in een verfilming van het leerproces. De echte held is het impliciete leren: het zelflerend vermogen dat grotendeels onzichtbaar en automatisch zijn werk doet. Dit benadrukt het belang van het bieden van rijke bewegingssituaties waarin leerlingen zelf kunnen ontdekken en leren.
Motorische competentie: Een continu proces
Motorisch competente kinderen hebben het vermogen om een breed scala aan motorische vaardigheden effectief en doelgericht in te zetten. Motorische competentie is echter geen eindpunt, maar ‘werk in uitvoering’. Het ontwikkelt zich continu en wordt beïnvloed door:
- Aanleg: De genetische basis van het kind.
- Bewegingskansen: De mogelijkheden die kinderen krijgen om te bewegen en oefenen.
- Ervaringen van succes en falen: Het gevoel van lukken of mislukken bepaalt vaak de motivatie en het zelfvertrouwen.
Het uitbreiden van het beweegrepertoire vraagt om een omgeving die kinderen uitdaagt en ondersteunt, terwijl het rekening houdt met hun unieke beweegmogelijkheden.
Samenvattende afsluiting
Het onderwijs in bewegen vereist een aanpak die zowel theoretisch onderbouwd als praktisch toepasbaar is. Door in te spelen op impliciete en contextuele leermethoden, variatie en intrinsieke motivatie, creëren we een rijke leeromgeving waarin kinderen motorisch kunnen groeien. Het proces is dynamisch en vraagt van ons, beweegprofessionals flexibiliteit en een scherp oog voor wat werkt in de praktijk.