Doen wat werkt

In het boek ‘Beter Spelen en Bewegen met Kleuters’ wordt uitgebreid ingegaan op de diverse benaderingen en vormen van motorisch leren. Het boek behandelt zowel traditionele methoden zoals het driefasenmodel als complexere uitdagingen zoals het vrijheidsgradenprobleem. Dit laatste probleem onderzoekt de vraag hoe de hersenen de bijna oneindige variaties in bewegingsmogelijkheden kunnen reguleren en controleren.

Daarnaast wordt aanzienlijke aandacht besteed aan recente ontwikkelingen in het veld van motorisch leren, een gebied dat de laatste jaren aanzienlijke evoluties heeft doorgemaakt. Het biedt een grondige analyse van deze nieuwe inzichten, wat het tot een essentiële bron maakt voor professionals en opvoeders die zich bezighouden met bewegingssituaties en de bewegingsontwikkeling van jonge kinderen.

Het bewegende antwoord op bewegingscontrole

Het antwoord dat kinderen geven op de vraag over bewegingscontrole is zowel helder als duidelijk zichtbaar. Bij het aanleren van een nieuwe vaardigheid vertonen zij vaak het volgende bewegingspatroon: ze beginnen met voorzichtig, bedachtzaam en houterig bewegen. Naarmate ze meer ervaring opdoen, ontwikkelt dit zich tot soepel en automatisch bewegen, steeds beter afgestemd op hun omgeving.

De rationale achter dit zichtbare bewegingsgedrag is rechttoe rechtaan. Bij het aanleren van een nieuw bewegingspatroon beperkt elke ‘beginner’ aanvankelijk de bewegingsmogelijkheden door deze te ‘bevriezen’ of te fixeren. Coördinatie draait om het beheersen van het motorisch systeem en het verwerven van controle over de vrijheidsgraden. Dit proces verloopt in drie stadia:

  1. Bevriezen: In het eerste stadium worden de vrijheidsgraden beperkt.
  2. Ontdooien: Naarmate het leerproces vordert, worden steeds meer vrijheidsgraden op een gedoseerde manier gebruikt.
  3. Volledige inzet: In het laatste stadium worden alle vrijheidsgraden ingezet, waardoor de vaardigheid stabiel, flexibel en ontspannen wordt.

Deze stappen helpen kinderen om complexe motorische vaardigheden op een efficiënte en effectieve manier te leren, wat essentieel is voor hun ontwikkeling en adaptatie aan hun fysieke omgeving.

Er is al veel gezegd en geschreven over motorisch leren en controle. Voor professionals die met kinderen werken, is er volgens ons één essentieel principe: Doe wat werkt. Hieronder hebben we enkele belangrijke en effectieve principes en uitgangspunten voor je op een rijtje gezet.

Doen wat werkt

Het is niet zo eenvoudig als zeggen: “Gebruik deze instructiemethode op het juiste moment in deze specifieke situatie, en alles komt goed.” De realiteit van het (beter) leren bewegen is complex en weerbarstig. Wel kunnen we aangeven welke keuzes in bepaalde situaties voor de hand liggen en de voorkeur verdienen.

Eindelijk iemand die het snapt!

Doen wat werkt vormt steeds de basis van praktische suggesties en tips. Met het motto dat ‘niets zo praktisch is als een goede theorie en niets zo theoretisch als een goede praktijk’, zijn er voor het bewegingsonderwijs met kleuters een aantal aanbevolen benaderingen:

  • Observationeel leren: Maak veelvuldig gebruik van deze oudste vorm van leren, die nog steeds zeer krachtig en effectief is.
  • Beperkte verbale instructie: Wees terughoudend met verbale instructies en het uitvoerig toelichten van vaardigheden.
    • Bij het geven van aanwijzingen, kies voornamelijk voor visuele en contextuele cues.
  • Kracht van de context: Benut arrangementen die het bewegingsgedrag sturen.
  • Impliciet leren: Geef de voorkeur aan impliciete leermethoden, hoewel expliciete methoden zeker niet uitgesloten zijn.
  • Focus op het resultaat: Zorg dat duidelijk is wat het doel is of welk effect een bewegingsuitvoering moet hebben op de omgeving.
  • Intrinsieke feedback: Sta ruimte toe voor intrinsieke feedbackvormen en beperk externe feedback om het zelflerend vermogen niet te verstoren.
  • Aanbieden van de gehele vaardigheid: Presenteer de vaardigheid als een geheel, eventueel ondersteund door een aantrekkelijke metafoor.
  • Gebruik van variatie en herhaling: Het toepassen van variatie en herhaling in leerprocessen bevordert de stabiliteit en flexibiliteit, wat essentieel is voor een effectief leerresultaat.

Deze benaderingen helpen om een ondersteunende, effectieve leeromgeving te creëren waarbinnen kinderen hun motorische vaardigheden optimaal kunnen ontwikkelen.

In het onwaarschijnlijke geval dat dit verhaal wordt verfilmd, zo schrijft Kahneman (2011) zou het systeem van het talige, cognitieve expliciete leren — dat zichzelf als de held ziet — slechts een bijrol vervullen. In werkelijkheid worden de keuzes en handelingen die dit cognitieve systeem lijkt te maken, vaak ingefluisterd door de ware held van het verhaal: het zelflerend vermogen van het impliciete leren, dat onzichtbaar en onopvallend zijn werk doet.

 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *