Als laatste citeer ik hier graag Herman Verveld in ‘Actuele grondslagen van het bewegingsonderwijs’. Verveld stelt: “Ook In de LO-opleiding van de Hogeschool Arnhem Nijmegen (HAN) en Fontys Hogeschool Eindhoven wordt er bijvoorbeeld voor gepleit ‘dat elk kind in Nederland wordt getest op beheersing van motorische vaardigheden aan het einde van groep twee’ (Platvoet, Teunisse & Rozer (2016, p. 37) met als doel de om zich heen grijpende bewegingsarmoede van de huidige populatie leerlingen tegen te gaan. Deze wildgroei aan motorische tests In het bewegingsonderwijs heeft tot gevolg dat In de lessen allerlei circuitlesjes gedraaid worden, waarbij de verschillende basisvaardigheden en grondvormen van bewegen aan bod komen en getest worden. Dat is ‘terug naar de lichamelijke oefening, de “homo adidas”, zou Midas Dekkers (2006) zeggen. Niet duidelijk is wat er naderhand met deze meetresultaten wordt gedaan en wat het vervolg en gevolg ervan is bij het aangaan en onderkennen van beweeguitdagingen van de beweegactiviteiten.” (Vermeer (red), 2020, p. 68).
Het is zeker van belang te volgen of een kind beschikt over de motorische basisegenschappen, maar ik zou vooral de aandacht leggen op meerdere malen per week een gedifferentieerd en gevarieerd aanbod in beweging te creëren, waarbij alle facetten wekelijks aan bod komen, zodat kinderen tijdens bewegingsonderwijs voldoende uitgedaagd worden om bewegen op alle facetten te leren. Men mag ervanuit gaan dat elke gecertificeerde docent bewegingsonderwijs een goede kijk heeft op de motorische basiseigenschappen van zijn leerlingen. Merkt deze docent dat een leerling uitvalt op deze basis dan zou hij zich verantwoordelijk moeten voelen contact op te nemen met ouders en waar mogelijk een remedial teacher (of zelfs fysiotherapeut in het speciaal onderwijs) om in dialoog te gaan en advies te geven. Plezier staat voorop, ongeacht wat een kind kan. Als kinderen plezier hebben aan bewegen is de kans groter dat zij ook buiten de gymlessen ook meer bewegen, zodra zij hier de ruimte voor krijgen. Dus veel buitenspelen (tijdens en buiten schooltijd) en creatief bewegend leren helpt ook mee de motoriek van kinderen te verbeteren.
Testen is vooral in het belang van de overheid om erachter te komen hoe het ervoor staat met de motoriek van de Nederlandse kinderen, maar ik vraag me af of perse alle kinderen getest moeten worden. Vertrouw op de kunde van de vakleerkracht bewegingsonderwijs en als er dan getest moet worden, test dan alleen de kinderen waarvan twijfel of duidelijk is dat zij de norm voor motorische basiseigenschappen niet halen. Maar doe dit wel op een creatieve speelse manier, zodat het kind niet doorheeft dat het beoordeeld wordt op zij kunnen.
Dus vooral meerdere malen per week een gedifferentieerd en gevarieerd aanbod door een vakleerkracht bewegingsonderwijs en daarnaast lekker veel buitenspelen en bewegend leren. Laat kinderen plezier hebben aan bewegen ongeacht wat zij al kunnen. Een norm is maar een norm en kinderen moeten het doen met hun lijf en omgeving. Dan kunnen we het maar beter zo leuk creatief en frequent mogelijk maken, zodat ze het lekker vaak doen.
Beste Daniëlle,
Bedankt voor je uitgebreide reactie en toelichting; helder.
Mooi en duidelijk is het onderscheid dat je maakt tussen het testen voor informatie voor beleid en de expertisen en deskundigheid van de vakleerkracht.
Ben het volledig met je afsluitende zin eens. 🙂 Hierop zou de aandacht en focus moeten liggen.