De Nederlandse schoolomgeving is helaas te vaak ingericht om cognitief, eendimensionaal te leren. Dat er bij iedereen in meer of mindere mate sprake is van meervoudige intelligentie (Gardner, 2006) wordt ontkend of weggewoven, niet belangrijk (genoeg) bevonden. Ons onderwijssysteem is gestoeld op cognitie en reproductie van feiten en methoden. Kinderen vanaf 4 jaar worden ‘voorbereid’ op een maatschappij waarin helaas (te) veel aandacht is voor classificeren, namelijk als je op die en die leeftijd maar dat kan en voornamelijk weet, dan ontwikkel je binnen de norm die gesteld is. Dat ontwikkeling met sprints en ook veel langzamer voor langere en kortere periodes verloopt en per kind anders is en onder andere afhankelijk van omgeving, relaties en zeker ook mogelijkheden tot spelen wordt in meer of mindere mate voor lief genomen.
De theorie van meervoudige intelligentie (Gardner, 2006) leidt tot drie conclusies:
- Iedereen heeft de volledige ‘range’ van intelligenties, dat maakt ons menselijk
- Geen twee individuen hebben precies dezelfde intelligentie profielen, zelfs niet eeneiige tweelingen. Zelfs met dezelfde genen komen verschillende ervaringen die de intelligenties verschillend prikkelen.
- Een hoge mate van (meervoudige) intelligentie betekent niet dat iemand perse intelligent handelt.
Deze drie conclusies zorgen voor sterke onderwijskundige, politieke en culturele vragen zoals bijvoorbeeld: – waarom ontwikkelt het ene kind zich beter, sneller, anders? – waarom functioneert een kind wel of niet in een bepaalde omgeving? – waarom wordt een bepaalde mate van aanpassing op een bepaalde leeftijd al verwacht en welke consequenties heeft dat voor een kind dat sterk is in andere intelligenties dan de organisatie of cultuur waar het deel van uitmaakt?
Gardner schrijft dat hij gelooft dat de Westerse maatschappij aan de volgende drie vooroordelen leidt:
- ‘Westist’ Het plaatsen van bepaalde Westerse waarden op een voetstuk. Logisch denken wordt waardevol geacht. Maar lichamelijk-kinetische intelligentie, spatiele-ruimtelijke, muzikale en inter- en intrapersoonlijke intelligentie een stuk minder.
- ‘Testist’ suggereert een vooroordeel in de richting van menselijke capaciteiten die zijn te testen. Een overwaardering van kwalificatie zoals Biesta (2011) die beschrijft. Er wordt meer waarde geacht aan bijvoorbeeld kennis van formules en kunde in het gebruiken van die formules dan aan creatief denken, zoals bijvoorbeeld mogelijkheden van deze steen bedenken, hoe kan je de steen weergeven. Dit laatste is namelijk niet of slecht meetbaar. Epstein, 2020 beschrijft in zijn boek Range dat juist een breed perspectief en brede(re) ontwikkeling leidt tot meer creativiteit, intelligenter en autonomer handelen. En kinderen wordt spelen, waarin juist creativiteit en autonomie van belang zijn, al vanaf jonge leeftijd ingebonden en beperkt en ontnomen. Wat blijft er dan over van een breed perspectief?
- ‘Bestist’ Het geloof dat alle antwoorden voor een bepaald probleem in een bepaalde aanpak liggen. Als je zo doet dan kom je bij dat en dat klopt. Een andere, bredere, gevarieerde, creatieve aanpak met eventueel andere antwoorden past niet. In spel is dat ook te zien. Speel op die manier want dat past, klopt. Dat mensen een andere manier en andere kijk kunnen hebben en anders willen en kunnen spelen wordt onderdrukt of weggewuifd.