Spelen zou een centrale plaats in ons dagelijks leven moeten innemen. Maar wat is spelen? Wat zijn de tussenruimtes? Wat speelt wel en wat niet? Hoe definieer je spelen (en spel)? En wat kun je doen om de kracht van een speelse geest te vinden? Suits, 2023, schrijft dat het spelen van een spel de vrijwillige poging is, om niet-noodzakelijke obstakels te overwinnen. De Kracht van een Speelse Geest is mijn vrijwillige poging om jou meer te laten spelen. De mens handelt niet enkel instrumenteel en functioneel, maar doet ook graag dingen zomaar, liet Socrates immers al noteren.
In deze tekst niet meer dan enkele korte stukjes. Meer kun je lezen op: www.dekrachtvaneenspeelsegeest.nl
Jaap kiest er hiervoor om fragmenten uit drie verschillende hoofdstukken te beschrijven.
1 - Wat is spel en wie speelt er?
Het eerste echte hoofdstuk van mijn eerste boek. Ik vind het spannend. De komende bladzijden ga ik proberen om je zoveel mogelijk mee te nemen in de teksten die ik schrijf en in de ideeën die ik heb. Sommige zul je interessant en leuk vinden, andere misschien niet. Dat is dan zo en je bent natuurlijk vrij om delen van de tekst over te slaan. Natuurlijk hoop ik dat je enthousiast wordt van mijn verhaal en met veel plezier verder leest. Dat plezier wens ik je in ieder geval toe.
Wanneer je aan mensen vraagt wat spel is, zal er geen eenduidig antwoord komen. Spel kent zoveel verschijnings- vormen, kent zoveel interpretaties, is zo gebonden aan, cultuur, tijd en omgeving. Spel ontstaat zomaar en verdwijnt zomaar. Spel begint en spel eindigt. Waarbij elk begin weer anders kan zijn, net als elk einde. Spel kun je samen maken, of alleen. Spel kun je aanpassen, maar ook laten zoals het is. Spel kun je herhalen en vaker herhalen. Spel is anders met andere spelers, met andere regels, in een andere omgeving, in een andere tijd, ineen andere cultuur, met andere materialen. Spel is. Spel speelt en speelt niet meer, eindigt, of verandert.
En daar komt nog bij dat kunst maken (en een boek schrijven is kunst) door Rubin in 2023, als puur spelen wordt beschouwd. Waar leg je dan de grens van kunst, maar juist ook van spel. Is (dan) niet (vrijwel) alles spel?
Een definitie bepalen van spel en van spelen is bij voor- baat kansloos, juist omdat spel ongrijpbaar is en continu kan veranderen. Dieren spelen ook, dus is spel onafhankelijk van cultuur. Huizinga schreef in 1938 al dat spel zuiver biologisch en zuiver fysische activiteit overschrijdt. Dat in spel iets meespeelt dat boven de ideologische zucht tot levensbehoud uitstijgt en in de handeling een zin legt. Er ontstaat iets dat niet te beschrijven is, iets metafysisch, iets ‘spiritueels’: één plus één is hier drie. De zin van spel is dus het spelen zelf, de handeling an sich. Zonder doel maar met een doel in de handeling zelf. Hij schrijft vervolgens dat de primaire kwaliteit van spel eigenlijk onomschreven blijft. De vraag “wat is nu de aardigheid van spel?” blijft onbeantwoord. Plezier en ontdekken lijken belangrijke elementen van spel te zijn. Precieze woorden geven aan spel en de betekenis daarvan lukt nauwelijks…
2 - Spel en de tussenruimtes
In dit hoofdstuk probeer ik te beschrijven wat er gebeurt in spel en in de tussenruimtes. Een vrijwel onmogelijke taak, want hoe beschrijf je iets dat altijd anders is, dat spontaan ontstaat, wars is van regels en nauwelijks of niet te reproduceren valt en bovenal een persoonlijke beleving is en kan zijn. En dan nog die tussenruimtes. Ingewikkeld, grappig begrip dat ik ga proberen uit te leggen, al kost dat enige (speelse) moeite.
Eerst over persoonlijke beleving. Heb je wel eens gevraagd aan een aantal spelers van een spel hoe het spel was verlopen, wat zij hadden ervaren? Je krijgt dan evenveel antwoorden als dat er spelers zijn. In die antwoorden vallen wel gemeenschappelijke zaken te ontdekken, bijvoorbeeld: plezier, inzet, enthousiasme, spontaniteit. Echter, er worden ook bijvoorbeeld de volgende zaken in meer of mindere mate door de deelnemers genoemd: besef van tijd of juist niet, vrijheid, stijgen en dalen van energie, oplossing, probleem, verdieping. Hoe kan dat? Zoveel mensen, zoveel verschillende beleving(en)? Een reden daarvoor kan zijn dat verschillende mensen verschillende ervaringen meenemen naar het spel en die linken aan de ervaring, of dat juist de rol die gespeeld wordt in het spel voor een andere ervaring zorgt. Ben je betrokken, of juist niet, enthousiast of niet, ontdekkend of niet? En wat zorgde daarvoor? Het materiaal, de omgeving, de mensen, de tijd, iets anders? Een voorbeeld: ik word altijd enorm enthousiast van ballen, maakt eigenlijk niet uit welke, dus een spel met ballen; ik doe enthousiast mee. Echter, spelen met ballen is samen zoveel leuker, dat ik graag met anderen speel, maar dan wel in een setting met spelers van ongeveer gelijk niveau die mij uitdaagt, waar ik voldoende aan bod (aan bal) kom en er een fijne ‘flow’ en energie in het spel aanwezig is. Het basketbalspel met mijn teamgenoten vind ik echt leuker dan basketbal met een aantal huisvrouwen in matige conditie, met matige vaardigheden. Ik denk dat dat dus komt door het vaardigheidsniveau, door de instelling van ‘laten we zo goed mogelijk spelen’ en door de passende regels en materialen. Basketbal met een voetbal en op een twee keer zo groot veld, vind ik echt minder leuk. Dat ik dit een leuk spel vind heeft zeker te maken met mijn vaardigheidsniveau (het lukt mij aardig), met mijn medespelers en tegenspelers, met de materialen en regels (die ik ken) en met de ‘spirit’, iets dat voor mij meer ongrijpbaar is. Hoe kan het dan dat ik de ene keer meer geniet dan de andere keer? De omstandigheden, mensen en materialen zijn immers gelijk. Mijn eigen ‘state of mind’ speelt daarbij mee, hoe was mijn dag tot dan, net als hoe fit ik ben. Wat echter ook meespeelt en ik niet kan vatten, is hoe het spel speelt die dag. Los van hoe goed ik speel. Het is meer het gevoel van samen creëren, samen bezig zijn, samen in het spel komen en gaan. De ene keer hebben we vrijwel allemaal een beter/gelukkig(er) gevoel na afloop dan de andere keer en waar dat door komt, is om een of andere reden niet uit te leggen, althans niet door mij, of mijn medespelers of tegenstanders. Wat gebeurt er dan? Wat ontstaat er? En hoe komt het dat we dat niet (opnieuw) kunnen oproepen? Want juist proberen dat gevoel te bereiken lijkt averechts te werken. (Te) hard proberen werkt niet. Spelen is juist niet proberen, spelen is (laten) ontstaan, spelen is omgaan met wat er is en daarmee het spel aangaan.
3 - Spelen in (basis)onderwijs
In voor mij een logisch vervolg op een hoofdstuk over spelen in opvoeding (in dit artikel niet, wel in het boek), wil ik het nu hebben over spelen in onderwijs. Onderwijs, als in waarschijnlijk de tweede plaats waar wordt opgevoed, in ieder geval voor jonge kinderen en bovendien is er tijdens vrijwel de gehele onderwijsperiode sprake van een normatieve gezags- verhouding (Biesta, 2023). Voor de duidelijkheid baken ik deze periode in dit boek af tot spelen in het basisonderwijs. De belangrijkste reden hiervoor is dat spelen hier dan in ieder geval nog een (prominente) plaats inneemt, zoals dagelijks in ieder geval buiten wordt gespeeld in de pauze(s), het speelkwartier. Plato, schreef al dat kennis die onder dwang tot stand komt, niet wordt bewaard. Interessant om te bedenken wat dan het nut van een leerplicht is of zou kunnen zijn. Vraag jij je nu ook af waarom kinderen maar zo beperkt kunnen kiezen in het (reguliere) onderwijs? Wat doet dat met de vrijheid, creativiteit en het leervermogen van de kinderen? Lees je verder om te ontdekken hoe ik daarover denk?
Vrij spelen
Een rare titel voor deze paragraaf. Spelen is altijd in ieder geval tot op bepaalde hoogte vrij. Al eerder (in het boek) schreef ik echter ook, dat echt vrij spelen in een opvoeding en ook in onderwijscontext misschien niet mogelijk is, juist omdat er (altijd) sprake is van een bepaalde (normatieve) gezags- verhouding tussen opvoeder en kind. Dat echte spelen kan wel tussen kinderen zelf. En juist de grote diversiteit aan kinderen op een basisschool geeft een mooie extra dimensie aan dat spel. Diversiteit in leeftijd, geslacht, afkomst, etniciteit, (spel)intelligentie, persoonlijkheid, vrijheid etc. Eerst een vraag vooraf. Is spelen tijdens het speel- kwartier, of de pauze op een basisschool echt vrij? Tot op zeker niveau wel in mijn ogen. Kinderen kunnen kiezen wat en hoe ze gaan spelen. Het spel kan starten en eindigen op elk moment. Materiaal en regels zijn zelf te bepalen en aan te passen. Toch zijn er bepaalde (beperkende) regels en afspraken. De kinderen mogen waarschijnlijk niet van het schoolplein af, spelen mag alleen met de beschikbare materialen en met de kinderen van de school en (maar goed ook) alle kinderen zouden mee moeten kunnen en mogen doen. En natuurlijk zijn er bepaalde gedragsregels waarbij kinderen zich veilig (blijven) voelen.
Dat is allemaal niet zo’n probleem om toch vrij te kunnen spelen (binnen een bepaald kader). Wat minder passend is, is dat er (vrijwel) altijd toezicht zal zijn. Dat is logisch vanuit verantwoordelijkheid en wetgeving gezien, maar in een bepaalde mate beperkend voor (echt) vrij spel. In eerdere paragrafen schreef ik al dat vrij spel en toezicht en zeker ook nog eens toezicht van een opvoeder met elkaar (kunnen) botsen. Toezicht beperkt spel, beperkt exploreren, beperkt bepaald gedrag. Zowel fysiek (wat wel en niet mag en waar iets wel en niet mag) maar ook men- taal (kan ik wel alles uitproberen, als ik word bekeken?). Echt vrij betekent juist ook het verkennen van (fysieke) grenzen, van grenzen van de omgeving, van je kunnen, van je gedrag. Dat die grenzen dan soms (letterlijk en figuurlijk) worden overschreden is belangrijk, omdat je anders niet kunt ontdekken en leren wat er dan gebeurt.
Daarnaast leer je waarschijnlijk veel en word je zelf- vertrouwen vergroot als je eens net aan de grens van je fysieke en mentale mogelijkheden een kijkje neemt. Als je jezelf uitdaagt en eens iets (net) anders doet, of iets doet dat eigenlijk net niet mag of aan de grens ligt of onduidelijk, spannend of extra uitdagend kan zijn. Dat is het gebied waar misschien wel het grootste (spel-)plezier en de grootste (speel)leerwinst te behalen valt. Daar zijn de (nog niet verkende) mogelijkheden, daar gebeurt (misschien veel) meer. Martens schreef in 2019, dat het spelend ontdekken bij ons als intelligente zoogdieren past en noodzakelijk is om de vaardigheden voor een ‘volwassen’ leven op te doen. In de natuur bestaan geen ‘kunstmatige’ remmen en grenzen, die wij tegenwoordig door onder andere allerlei kussens en andere fysieke en mentale hulpgoederen wel scheppen, waardoor kinderen hun eigen grenzen steeds minder goed leren kennen. Langevelt, schreef daar in 1946 al over. Hij noemde dat ‘non-opvoeding’, namelijk opvoeding waarvan de grens of de rand te veel wordt bepaald door volwassenen en van wie de huidige ‘curling-ouders’ misschien wel het slechtste voorbeeld zijn. Alles maar zoveel mogelijk inperken, zodat er geen of een slechts een heel kleine kans op vallen, misgaan, verliezen en mislukken bestaat en waardoor belangrijke zaken als doorzettings- vermogen, opstaan na vallen en weerbaarheid maar amper worden aan- geleerd. En jawel, inderdaad de broek van de kinderen wordt dan niet vies en gaat niet kapot, maar de (mentale) weerbaarheid wordt zo enorm ingeperkt, dat er door sommige mensen al wordt getwijfeld of de nieuwe generatie het wel aan kan als het een paar dagen gaat vriezen…
Bronnen (bij dit artikel)
Biesta, G. (2022). Wereldgericht Onderwijs. Een Visie voor Vandaag. Culemborg: Phronese.
Huizinga, J. (1938). Homo ludens. Haarlem: H.D. Tjeenk Willink & Zoon N.V.
Langevelt, M. (1946). Beknopte Theoretische Pedagogiek. Groningen: Wolters-Noordhoff.
Martens, R. (2019). We moeten Spelen. Amsterdam: Lannoo campus.
Suits, B. (2023). De Sprinkhaan Het spel, het leven en Utopia. Amersfoort: Noordboek.