Het leren kennen van handelingsmogelijkheden - Spelen met gedrag

Het leren kennen van handelingsmogelijkheden

Waarnemingen en handelingen zijn binnen de ecologische benadering onlosmakelijk met elkaar
verbonden. Dit wordt de ‘perceptie-actiecyclus’ genoemd. Perceptuele informatie begeleidt en
stuurt handelingen; handelingen genereren perceptuele informatie. Het begrip ‘affordance’ geeft
de directe relatie tussen waarnemen en handelen weer. Een affordance is de waarneming van
de functie van een voorwerp: een stoel is om op te zitten, een touw is om aan te zwaaien, een
muurtje is om op te klimmen. Wat iemand als functie waarneemt, kan individueel verschillen
(Withagen, 2010).

VOORBEELD – EEN STOEL IS OM OP TE ZITTEN
Of een kind een stoel ziet als een voorwerp om op te zitten, hangt af van de hoogte van de stoel
in relatie tot de lengte van de benen. Een kind met verlamde benen ziet een stoel helemaal niet
als een voorwerp om op te zitten, omdat het er niet op kan klimmen. Zo geldt dit ook voor een
boom: of een boom wordt waargenomen en ervaren als te beklimmen, hangt (mede) af van de
bewegingsmogelijkheden van de potentiële klimmer.

Affordances zijn dus waarnemingen van handelingsbetekenissen. Door experimenteren en exploreren kunnen handelingsmogelijkheden (steeds beter) worden waargenomen.

Exploratie is een actief proces waarin affordances zich openbaren. Met de ontwikkeling verandert
het individu, waardoor factoren van beperkende aard, zoals spierkracht, kunnen worden opgeheven. Nieuwe handelingsmogelijkheden leiden tot het ontdekken van nieuwe affordances, die op te vatten zijn als ‘om-te-mogelijkheden’. Een boom was in mijn jongere jaren ‘om in te klimmen’, een muurtje ‘om op te lopen’ en een paaltje ‘om overheen te springen’.

Aan handelingsmogelijkheden is steeds visuele informatie verbonden die van betekenis is voor
het handelen. Een boom met takken die onbereikbaar zijn, biedt geen mogelijkheden. Als een
muurtje te hoog is om op te komen, ‘weet’ ik dat direct. Bij de paaltjes waar ik bokjespringend
overheen wil gaan, moet ik direct de juiste visuele informatie uit de situatie halen. Achteraf moet
namelijk niet blijken dat de bovenkant van het paaltje net iets te smal was om er mijn handen op
te zetten of net te hoog om eroverheen te komen.

VOORBEELD – HANDELINGSMOGELIJKHEDEN LEREN KENNEN
Een kind dat kruipt zal heel andere bewegingsmogelijkheden ervaren dan een kind dat kan staan
en lopen. Ouders voorkomen dat een kruipend kind met bepaalde dingen kan spelen door die op
de vensterbank te zetten. Die spullen zijn er niet voor het kind. Wanneer het gaat staan, worden
deze spullen interessant omdat ze binnen het bereik komen. Zo komt een kind er explorerend en
spelend bijvoorbeeld achter dat blokken bedoeld zijn om te stapelen en ballen niet. Behalve als
het kind jongleerballen krijgt aangereikt, want die laten zich wel stapelen.

Door een bepaald bewegingsniveau – handelingsmogelijkheden ter beschikking hebben – zien
sommige kinderen andere dingen; ze richten daarmee hun aandacht op andere aspecten, en
doen dus ook iets anders.

Wanneer deze inzichten worden vertaald naar het onderwijs in bewegen, heeft dit consequenties.
In diverse takken van sport zijn er door het verschil in beweegniveau niet alleen verschillen in de
mate waarop bewegingen kunnen worden gestuurd. Ook zijn er verschillen in waarnemingsgedrag tussen beginners en gevorderden. Het oppikken van relevante informatie uit de omgeving
en het gevoeliger worden voor specifiekere informatie uiten zich in een steeds betere uitvoering
van de vaardigheid. Savelsbergh (2009) heeft aangetoond dat sporters met meer ervaring beter
zijn in het herkennen van specifieke bewegingspatronen. Je kunt denken aan de stand van het
standbeen bij een voetballer of de wijze waarop een handballer opspringt voor een sprongschot.
Sporters met veel ervaring kunnen beter voorspellen wat de volgende actie zal zijn.

Deze verschillen in perceptie en ervaren handelingsmogelijkheden spelen ook een rol in de wijze
waarop jongens en meisjes omgaan met bewegingssituaties en de informatie die ze daaruit onttrekken.

Bij het aanleren van vaardigheden speelt het bewegingsonderwijs regelmatig in op deze perceptie-actiecyclus. De uitvoering van een beweging kan dus ook verbeterd worden als de omgeving
zó wordt aangepast dat de beweging gunstig gestuurd wordt. Het idee is dat het sturen van
visuele waarneming bij bewegers met minder bewegingservaring het (aan)leerproces ten goede
kan komen. Door de juiste visuele aanwijzingen komen beginners sneller op een hoger vaardigheidsniveau.

De perceptie-actiecylcus gaat over het afstemmen van parameters van het actiesysteem. Dit gebeurt op basis van visuele informatie. Die ontstaat door het uitvoeren van een vaardigheid of actie binnen specifieke taakomstandigheden.

Met het doorlopen van deze cyclus wordt de wetmatigheid die in de specifieke bewegingssituatie aanwezig is steeds beter herkend. Als een bal van enige afstand wordt toegegooid, lijkt de
bal groter naarmate hij dichterbij komt. Als de bal snel groter wordt, houdt dit in dat hij met een
hoog tempo nadert. De mate van ‘groter worden’ komt overeen met de snelheid van de bal. Het
frequent toepassen van deze cyclus resulteert in het vinden van wetmatige verbanden tussen
perceptie en actie. Meestal wordt gebruikgemaakt van informatie die is gerelateerd aan het eigen
lichaam. Als je door een smalle doorgang loopt, draaien je schouders vanzelf; bij een lage doorgang buk je zonder na te denken 

VOORBEELD – LICHAAMSBEWUSTZIJN
Toen ik brommer reed, heb ik dit ‘lichaamsbewustzijn’ zelf regelmatig ervaren. Ik droeg een helm
en het overkwam me vaak dat ik ‘mijn hoofd’ stootte als ik – met mijn helm nog op – door een  deur naar binnen wilde gaan. Ik had de neiging de deur niet ver genoeg open te doen, of niet
ver genoeg van de deur weg te blijven op het moment van openen. Het gevolg was dat de deur
met een flinke dreun mijn gehelmde hoofd raakte. Het duurde vrij lang voordat deze gewijzigde
informatie (hoofdgrootte) bij me binnenkwam.

Dit blog is een bewerking van een passage uit het boek ‘Onderwijs in bewegen op de basisschool

2 reacties

  1. Dag Joost,
    Bedankt voor je reactie.

    Fijn om te horen dat je het verhaal herkent en ondersteunt. 🙂

    Interessant. Zeker ook omdat ik (ook?) ben opgeleid aan de Arnhemse school (Calo).
    Mocht je de scriptie digitaal hebben – was de tijd van Wordperfect en de floppy discs, schat ik in – dan zou ik hem graag eens lezen.

    In antwoord op je concrete vraag.
    Er komt bij mij niet direct literatuur over of onderzoek waarin specifiek naar jouw vraag is gekeken, naar boven.

    Ben het met je eens dat ‘de basis’ vergelijkbaar is en kan me ook voorstellen dat de ‘onderliggende’ principes niet anders zijn, hoewel we regelmatig het idee hebben dat kinderen binnen het ASS, de werkelijkheid anders ervaren en beleven.

    Nogmaals bedankt voor je reactie; waardeer ik zeer.

    Ik stuur je nog even een privébericht via de mail.

    Groeten en een fijne dag,
    Theo

  2. Hoi Theo,

    Elke regel kan ik ondersteunen! Ik heb er ooit voor Bewegingswetenschappen een scriptie over geschreven: de ecologische psychologie gekoppeld aan de, toen nog, Arnhemse school.
    Nu werk ik met speciale kinderen, veelal met autisme. Laatst al een emailwisseling over gehad met Chris Hazelebach.
    Ken jij werk dat meer ingaat op affordances bij speciale kinderen? Natuurlijk is de basis hetzelfde, maar ben wel benieuwd naar ervaringen en inzichten op dat vlak.
    Alvast bedankt voor het meedenken!

    Hartelijke groet,
    Joost

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *