Waar willen en kunnen elkaar vinden - Spelen met gedrag

Waar willen en kunnen elkaar vinden

Waar willen en kunnen elkaar vinden, zo luidt het spreekwoordelijke gezegde, komt een kind het meest tot zijn recht. Toch zijn er allerlei redenen waarom willen en kunnen elkaar soms niet omarmen. Angst kan van invloed zijn op het niet kunnen van het trucje, maar kan ook zijn weerslag hebben op niet willen.

“Als je denkt dat het je niet lukt, krijg je vanzelf gelijk.”  – Berthold Gunster

De matrix die we schetsen is een variant op het model van situationeel leidinggeven van Paul Hersey en Kenneth Blanchard (2012), maar is consistenter en in de praktijk beter bruikbaar. De skill-willmatrix bestaat uit twee assen: die van het kunnen – in hoeverre is het kind capabel om zijn taak uit te voeren? – en die van het willen – in hoeverre is het kind gemotiveerd om zijn taak uit te voeren? Door de twee assen met elkaar te combineren, ontstaat een model met vier kwadranten.

Kunnen

Bij kunnen gaat het specifiek om capaciteiten, persoonlijkheid en andere kind-kenmerken. Wie in bewegingssituaties kan aansluiten op zijn natuurlijke talent, heeft het gemakkelijk en vindt het leuk. Competenties worden ontwikkeld binnen de grenzen van aanleg. Willen rekt die grenzen flink op. Door kinderen aan te spreken en uit te dagen in hun eigen zone van naaste ontwikkeling, wordt het gevoel van kunnen meekomen behouden en de ervaring van ‘Dit kan ik’ gekoesterd.

Willen

Bij willen gaat het om persoonlijke drijfveren en interesses van kinderen. Bij welke uitdagingen en beweegmotieven vinden ze aansluiting in het bewegen? Wat is er voor hen te halen? Welke speel- en beweegprikkels kunnen ze vinden? Als er wat te halen valt, nemen de motivatie en de betrokkenheid toe. Soms is het niet gemakkelijk te achterhalen wat een kind precies wil. Het is de moeite waard om te blijven zoeken.

Een groot pluspunt van dit skill-willmodel is de veelzijdige toepasbaarheid. Op basis van de combinatie van capaciteiten en motivatie krijg je inzicht in vier ‘typen’ kinderen. Als leerkracht kun je een inschatting maken van hoe je de kinderen het best kunt geven wat ze nodig hebben. Door aan te sluiten bij hun natuurlijke manier van leren, heb je invloed op hun motivatie (Kirschner, 2018).

Skillwill-matrix

Skillwill-matrix

Er is geen probleem zolang er voldoende activiteiten en vaardigheden zijn die aansluiten bij interesses en competenties van het kind. Soms zijn er ook binnen het bewegingsonderwijs taken en activiteiten die kinderen moeten uitvoeren (vinden we). Bedenk wel dat de motivatie en de wil om te leren verdwijnen als het ‘moeten’ overheerst.

Motivatie blijkt meer samen te hangen met kunnen dan met willen (Hersey & Blanchard 2012; Feather 1992). De gangbare mening is dat de motivatie toeneemt als op basis van realistische doelen successen worden behaald (Latham & Locke, 2006; Weiner, 2007; Dweck, 2012, 2007, 2000). Het accent leggen op lukken, het ervaren van moeite doen, het beleven van succes, intrinsiek gemotiveerd gedrag en eigenaarschap zijn de smeerolie voor effectief leren in bewegingssituaties.

Terug in de tijd

Het onderscheid dat DeCharms vele jaren geleden al maakte tussen pionnen (pawns) en initiatiefnemers (origins) is er nog steeds. Hij stelt dat leerlingen een taak of opdracht onmiddellijk categoriseren als een ‘verplichte’ of ‘vrij gekozen’ activiteit. Dit houdt in dat zij de aanzet van hun handelingen zien en ervaren als het resultaat van een eigen beslissing of als ‘afgedwongen’ (door sociaal belangrijke anderen).

Een pion-ervaring is een ervaring waarin een leerling zich gestuurd of gedreven voelt door iemand anders: hij heeft nagebootst, nagedacht, afgekeken of meegedaan. Een origin-ervaring staat hier tegenover, en is een ervaring waarbij de leerling het gevoel heeft dat hijzelf het initiatief heeft genomen of het leerproces heeft gestuurd, gecontroleerd of bewaakt. In dit geval wordt een gevoel van zelfbepaling en vrijheid van handelen ervaren.

Je kunt je voorstellen dat dit onderscheid veel invloed heeft op de wijze waarop een activiteit wordt ervaren en beleefd. Daarmee is het ook bepalend voor jouw handelen in de praktijk.

Kinderen moeten gemotiveerd blijven of gemotiveerder raken. We moeten dan ook weten wat ze motiveert of demotiveert. Een vakspecialist met een flink aantal jaren ervaring in het basis- en voorgezet onderwijs vertrouwde me enige tijd geleden toe: 

‘”Lui” is zo’n vervelend woord. Ik geef de voorkeur aan selectieve participatie.’

Deel twee volgt binnenkort en zal verder inzoomen op motivatie. Lees nu alvast het verhaal over motivatie en de wijsheid van opa Piet. 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *